Skip to main content

Tag: Julian Bartels

Welkom in Nederland – de wondere wereld van Stikstof

Het dossier vordert in snel tempo. Leiden de vorderingen tot een uitweg uit het stikstofmoeras? Of zakken we verder weg? De tijd zal het leren, maar voorlopig lijkt men de handen vol te hebben aan het plaatselijk blussen van brandjes. In de hoop ternauwernood te ontkomen aan een regelrechte – door falende nationale regelgeving ontstane – ‘stikstof-natuurramp’.

In deze blog ga ik kort in op een uitspraak [1] van de Raad van State op 26 oktober 2022. Dan volgt een uitstapje naar ‘extern salderen’ en de nut en noodzaak om te onteigenen. Dit om op tijd reductiedoelstellingen te behalen, zoals opgenomen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering [2].

De door de overheid aan te tonen bewijslast blijft in deze blog verder buiten beschouwing. Denk hierbij aan vragen als ‘Waarom is specifiek dit bedrijf (of deze stal/dit stalgedeelte/dit stalsysteem/ etc.) noodzakelijk in het kader van de onteigening en bijvoorbeeld niet de veehouderij van de buurman?’

Spelregels

Als extern salderen in provincie X toegestaan is én initiatiefnemers zich houden aan de bijbehorende spelregels [1], dan lijkt niets het gebruikmaken van de provinciale beleidsregel in de weg te staan. Als gevolg van extern salderen (niet zijnde (ver)lease) vindt immers 30% afroming plaats. Deze afroming vindt plaats ten opzichte van de bruto hoeveelheid stikstofemissie die wordt gesaldeerd tussen saldogever en saldo-ontvanger. De afroming komt ten goede aan de natuur. Dit is natuurwinst.

Dwangmiddel toepassen?

De vrijwillige opkoop- en beëindigingsregelingen leiden naar verwachting niet tot het beoogde/gewenste resultaat. Als we hiervan uitgaan, zal de overheid zich op enig moment genoodzaakt voelen om onteigening in te zetten. Bij het bepalen van de uitgangspunten voor de schadeloosstelling zal er rekening mee worden gehouden dat de te onteigenen onroerende zaak in functie is als veehouderijbedrijf.

In de meeste gevallen is de eigenaar van de natuurvergunning ook de eigenaar-gebruiker van de inrichting. Dit betekent echter niet zonder meer dat de natuurvergunning – als onderdeel van de (te onteigenen) onroerende zaak, inclusief de inrichting – ‘automatisch’ mee overgaan van de huidige eigenaar naar de nieuwe eigenaar, i.c. de overheid.

De eigenaar van de vergunning zou in overweging kunnen nemen om, vooruitlopend op het onteigeningsvonnis, de natuurvergunning extern te salderen naar een derde. Dan zal de onteigening achterwege kunnen blijven. Want wat is de nut en noodzaak van onteigening als de veehouderijactiviteiten van de te onteigenen onroerende zaak zijn beëindigd op de peildatum? Dit is nu nog het moment van inschrijving van het onteigeningsvonnis.

Mogelijke oplossing

De veehouder die zijn veehouderijactiviteiten (vrijwillig) heeft beëindigd, kan de gebouwen dan voor andere doeleinden gebruiken. In dit kader is wel aan te raden om vooraf aan het extern salderen, contact op te nemen met betreffende overheden om aspecten die er bij het stikstofvraagstuk toe doen te bespreken.

Als voormelde praktijksituatie zich voordoet, wordt het beoogde eindresultaat in mijn optiek eerder bereikt dan met inzet van dwangmiddelen, zoals het toepassen van onteigening.

Bijkomende voordelen van ‘de markt het werk laten doen’ zijn dat er minder belastinggeld wordt verspild en dat wordt bijgedragen aan het (gedeeltelijk) oplossen van het arbeidstekort in het overheidsapparaat.

Voetnoten:
[1] ECLI:NL:RVS:2022:3074
[2] https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-140.html

Van de PAS en Wnb naar ADC?

Aan ambities, brieven, discussies, doelstellingen, gesprekken, plannen, regels, rechtspraak én visies geen gebrek. Daarentegen ontbreekt het wél aan perspectief en concrete oplossingen voor met name de landbouwsector. Hoe kan het ook anders dan dat we het weer hebben over… stikstof…

De oplossing voor PAS-melders komt steeds dichterbij. Immers medio 2025 lijkt nog ver weg, maar voor je het weet is het zover; dan zijn alle PAS-meldingen gelegaliseerd. Of toch niet? Er lijkt nog een grote opgave in het verschiet te liggen als het gaat om legalisatie.

4-trapsraket legalisatieproces

Het gehele legalisatieproces bestaat uit vier stappen.

  1. aanmelden en aanleveren gegevens
  2. gegevensverificatie (hierna volgt bericht van het bevoegd gezag)
  3. ontwikkelruimte
  4. vergunning (hierna volgt bericht van het bevoegd gezag)

Uitgangspunt is dat de stappen 1 en 2 goed zijn doorlopen. Dan stap 3: ontwikkelruimte.

Wat is ‘ontwikkelruimte’?

Het betreft stikstofruimte die ontstaat door(dat de overheid) bronmaatregelen (treft). Denk hierbij aan de opkoop- en beëindigingsregelingen, zoals die eerder zijn aangekondigd of reeds zijn uitgevoerd, zoals de regeling Warme Sanering Varkenshouderij.

Stel, er is ontwikkelruimte beschikbaar. En dan?

Dit betekent dat er stikstofruimte ‘vrij’ komt en daarna, indien nodig verspreid over diverse partijen, kan worden ingezet. Zodoende kunnen Wnb-vergunningen worden verleend en is stap 4 voltooid.

Prioritering ontwikkelruimte

Het bevoegd gezag zal PAS-projecten die vóór 13 januari 2022 een handhavingsverzoek hebben ontvangen prioriteit geven bij het reserveren van depositieruimte (ontwikkelruimte). Dit lijkt een begrijpelijke keuze. In mijn optiek wordt het PAS interessant bij de andere ‘gevallen’.

Is ontwikkelruimte aan te merken als ‘schaarse vergunning’?

De vraag die bij mij opkomt is ‘hoe gaat men te zijner tijd om met de verdeling van de ontwikkelruimte die beschikbaar komt?’ Er moet immers eerst ‘ontwikkelruimte’ beschikbaar zijn, alvorens deze kan worden toebedeeld aan een PAS-project.

Is een Wnb-vergunning op zichzelf een schaarse vergunning? En zo nee, is de ‘ontwikkelruimte’, als onderdeel van die Wnb-vergunning, dan wel als ‘schaarse vergunning’ aan te merken? Of anders gezegd: zou men bij toekenning van de ontwikkelruimte ook de in eerdere uitspraken gestelde criteria van ‘schaarse vergunningen’ in acht kunnen, misschien zelfs wel moeten nemen, zoals:

  • het bieden van gelijke kansen;
  • het creëren/beperken van mededingingsruimte;
  • een passende mate van openbaarheid.

Indien de hiervoor omschreven criteria niet opgaan, leidt dit dan (onbedoeld?) tot een politiek verdeel-en-heersspel, waarbij het spreekwoord de een zijn dood is de ander zijn brood werkelijkheid wordt? Het PAS-legalisatieproces lijkt allerminst een gelopen race…

ADC-toets; de laatste strohalm?

Voor de ‘blijvers’ onder de PAS bestaat de mogelijkheid om zelf actief de ‘markt’ op te gaan, de portemonnee te trekken, teneinde stikstof-/ontwikkelruimte te verwerven. Indien dit op basis van (welke?) objectieve maatstaven, evenals het ‘reguliere’ PAS-legalisatieproces niet slaagt, biedt de ADC-toets dan uitkomst?

De ADC-toets is de laatste mogelijkheid in de systematiek van de Habitatrichtlijn en zou wellicht soelaas bieden in het geval ‘voldaan’ wordt aan de onlosmakelijk met de ADC-toets verbonden eisen:
A – ontbreken van Alternatieven,
D – sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, zoals:

  • voedselvoorziening
  • onderdak/woningbehoefte
  • duurzaamheid
  • ontwikkeling van de economie

C – treffen van Compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als de overheid bereid is tot meer doelmatige inzet van het ‘stikstofbudget’ van 24,3 miljard euro, dan resulteert dat in een grotere natuurwinst en worden de gestelde (reductie) doelen sneller behaald.

Positief neveneffect: er is minder belastinggeld nodig, waardoor deze ‘overtollige’ middelen voor andere (inmiddels 10?) crises kunnen worden aangewend.

Wat willen we nog meer?

Bronnen:

Stikstof: minuut 14 tot 21 in uitzending Op1

Onze minister van Economische Zaken en Klimaat, Micky Adriaansens, was op 8 juli 2022 te gast bij het avondprogramma Op1. Een onderwerp dat besproken werd, ging over een van de vele crises waar we momenteel mee te maken hebben, namelijk de energiecrisis.

Raakvlakken energiecrisis en stikstofcrisis

De energiecrisis heeft raakvlakken met de stikstofcrisis. Volgens minister Adriaansens ziet de kern op het minder afhankelijk (willen) zijn van het buitenland. Hier hangt het spanningsveld tussen duurzaamheid en investeringsbereidheid mee samen.

Opvallend is dat de aanpak van twee ministers – overigens beiden van dezelfde politieke partij (VVD) – zo verschillend kan zijn. Minister Adriaansens zet in op innovatie en technologische ontwikkelingen voor de industriesector. Minister Van der Wal zet in op reductie van de veestapel…

Uitzending Op1

In minuut 14 tot en met 21 van de uitzending licht minister Adriaansens haar visie toe. Ik raad minister Van der Wal van harte aan om de betreffende televisie-uitzending te bekijken en samen met collega-minister en partijgenoot Adriaansens te praten over haar aanpak en te luisteren naar haar wijze woorden.

Minister Adriaansens wil minder afhankelijk zijn van het buitenland. Deze doelstelling én wens tegelijk, betekent dat we meer zelfvoorzienend zullen moeten worden. Een van de presentatoren vraagt zich hardop af of we oude tijden gaan herbeleven. Hiermee doelt hij op de industriepolitiek in de jaren ’80 (Welke sectoren zijn voor ons van belang? Waar willen we als overheid op inzetten?)

Nederland is bereid om hierin te investeren, zodat we meer grip krijgen, aldus minister Adriaansens. Op de agenda staat ook verduurzaming als hot item genoteerd.

Minister Adriaansens geeft blijk inzicht te hebben in enerzijds het spanningsveld tussen ‘minder afhankelijk worden van’ in combinatie met ‘meer grip krijgen’ en anderzijds de ‘uitdaging van verduurzaming’. Zij heeft oog voor de balans.

We zouden volgens haar niet alleen moeten “beprijzen” – het bedrijven zo moeilijk maken dat ze vertrekken en vervolgens in een ander land niet schoon gaan produceren – maar juist inzetten op technologische mogelijkheden. Met elkaar – dus met de bedrijven zelf – tot een oplossing komen en niet alleen vanuit een torenkamer hierover beslissen! Met deze uitspraken getuigt zij van begrip voor het reilen en zeilen in de praktijk.

Draagvlak creëren

Het is van belang om draagvlak te creëren bij betrokken partijen. Minister Adriaansens geeft goed weer hoe dat te doen: samen met kennisinstellingen én bedrijven optrekken en een probleemanalyse maken.

Wat is er nu nodig om te investeren? Het beantwoorden van deze vraag door alleen de overheid is te kort door de bocht. Maar als we deze vraag samen beantwoorden komen we zoveel verder.

Ná de Op1-uitzending ben ik nieuwsgierig naar de uitleg van minister Van der Wal waarom wij in Nederland niet veel meer inzetten op technologische oplossingen voor de ‘stikstofcrisis’, in plaats van op reductie van de veestapel? Waar een wil is, is een weg. Toch? Het woord is nu aan minister Van der Wal.

AERIUS, stikstof & vergunningen

Het boerenprotest in Stroe zit erop. Zonde dat het nodig is, maar voor onze agrarische sector draagt het hopelijk bij aan een oplossing voor de stikstofproblematiek. Of anders gezegd: stikstofpuinhoop.

Met de inmiddels beroemde en beruchte PAS-uitspraak kwam een einde aan het tijdperk van een vergunningverleningssysteem. Hierbij konden plannen of projecten voor het verkrijgen van de benodigde toestemming aanspraak maken op gecreëerde depositieruimte. Deze depositieruimte ontstond als gevolg van depositiedaling door bronmaatregelen en autonome ontwikkelingen.

Met de PAS-uitspraak is het meenemen van toekomstige voordelen van maatregelen voor een plan of project bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag, een doodzonde gebleken. De gevolgen van het stikstofprobleem lijken, in elk geval op papier, elke dag groter te worden. En dat terwijl men in Den Haag zoekt naar een uitweg.

Of die uitweg al is gevonden? Daarvan lijkt allerminst sprake te zijn. Zeker als je bedenkt dat berekening met de AERIUS-calculator de basis is voor vergunningverlening. Hierna zet ik uiteen waarom dat dit zo lijkt te zijn.

AERIUS-berekening

De AERIUS-berekening laat onder andere zien of er stikstofdepositie optreedt als gevolg van het beoogde plan of project. En als dat het geval is, dan is ook de hoeveelheid stikstofdepositie in mol/ha/jaar zichtbaar, alsmede waar de stikstofdepositie plaatsvindt (dus op welk(e) stikstofgevoelig(e) Natura 2000-gebied(en)).

Rav-lijst

Stel: een agrarisch ondernemer wil zijn varkenshouderij uitbreiden. De ondernemer zal hiervoor de best beschikbare technieken (BBT) inzetten. Dan ontkomt hij er niet aan om voor deze uitbreiding een vergunningsaanvraag in te dienen, waarbij als onderdeel van de aanvraag het toe te passen (innovatieve) stalsysteem wordt opgenomen. Die systemen staan vermeld op de Rav-lijst (bijlage 1: Regeling ammoniak en veehouderij).

Een systeem wordt pas op de Rav-lijst gezet, nadat het systeem is getest en deugdelijk bevonden. In dit perspectief bezien, zoom ik in op een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 mei 2022. De rechtbank trekt de werking van de biologische combiluchtwasser in de varkensstal in twijfel. Meer specifiek, de Rechtbank twijfelt of het systeem uit de lijst in elke stal op gelijke wijze presteert en zal blijven presteren. Het gaat hier om de ammoniakemissie.

Er is inmiddels al meermaals een vergunning in twijfel getrokken of niet verleend aan veehouderijbedrijven die hebben geïnvesteerd of voornemens zijn om dit te doen in een duurzaam, innovatief stalsysteem. Het komt ook voor dat vergunningen niet worden verleend. In beide gevallen, omdat de werking van het nieuwe stalsysteem (zoals de bio-luchtwasser) in de praktijk afwijkt van de ammoniakemissie behorende bij het systeem zoals opgenomen op de Rav-lijst. Het gevolg is dat negatieve effecten voor de natuur niet kunnen worden uitgesloten. Begrijpelijk. Maar dan het volgende.

Verschil tussen uitgangssituatie en feitelijke situatie

Om een gebiedsontwikkeling, bijvoorbeeld een stadsuitbreiding met de daarbij behorende voorzieningen zoals wegen en overige infrastructuur, te realiseren, is onderzoek nodig. Bij deze ontwikkeling dient, evenals bij de uitbreiding van de varkensstal, de vraag te worden gesteld: kunnen er significant negatieve effecten voor de natuur optreden?

Wie de vraag stelt, moet hem ook beantwoorden. Het antwoord volgt uit de AERIUS-berekening. Om de vergunning verleend te krijgen mag er dus geen toename zijn van stikstofdepositie op een of meerdere stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Tot zover ook nog begrijpelijk. Maar dan het volgende.

Hoe denkt men die juridische zekerheid te kunnen borgen, rekeninghoudend met de uitspraak, waarin de (uit)werking van een systeem in twijfel wordt getrokken? 

Hoe gaat men de ‘(uit)werking van de ontwikkeling’ kunnen borgen, als de feitelijke situatie anders blijkt te zijn (en dit lijkt op voorhand niet onlogisch) dan de situatie waarvan men is uitgegaan bij de vergunningsaanvraag/uitgangssituatie? Er ligt weliswaar een AERIUS-berekening aan de vergunningverlening ten grondslag, maar die is gemaakt vóórdat de vergunning verleend is.

In mijn beleving zijn er bij een gebiedsontwikkeling zoveel meer factoren die invloed (kunnen) hebben op de stikstofdepositie, die toe te rekenen is aan die specifieke ontwikkeling. Ik ben benieuwd welk systeem van monitoring en bijsturing er in dit kader plaatsvindt c.q. mogelijk is. Er zullen ongetwijfeld de nodige juridische trucendozen uit de kast gehaald worden. Wat een stikstofpuinhoop; en het einde is nog niet in zicht.

Licht aan de horizon?

Op het gebied van de werking van stalsystemen in relatie tot stikstofdepositie lijkt er in elk geval een oplossing te zijn gevonden om een vergunning, ondanks de gebleken feitelijke mindere werking van een systeem, (alsnog) verleend te krijgen.

De oplossing ziet op het aanpassen van de omgevingsvergunning door het opnemen van extra voorschriften. De Rechtbank Oost-Brabant doet dit namelijk in haar uitspraak van 24 mei 2022.

Echter, deze oplossing zal niet zonder meer in elke situatie als oplossing gebruikt kunnen worden. Men zal, ook in soortgelijke gevallen, iedere situatie opnieuw moeten beoordelen en bezien of dit wel of niet de juiste (passende) oplossing betreft.

Hoe dan ook, er gloort licht aan het einde van de tunnel vol stikstofpuinhoop.

Weet (Van) de(r) Wal het stikstofschip te keren?

De recente berichtgeving in de media over het stikstofdossier kan u, jammer genoeg, niet zijn ontgaan. Waarom? Omdat de brieven, lijstjes, publicaties of woorden van onze stikstofminister, Christianne van der Wal-Zeggelink, onjuist of vooral onvolledig blijken te zijn.

Hoe dan ook, het stikstofdossier is enerverend en dat zal voorlopig wel zo blijven.

Stikstofregistratiesysteem (ssrs)

In het ssrs wordt stikstofdepositie afkomstig van

  • snelheidsverlaging voor de rijkswegen;
  • warme saneringsregeling varkenshouderij en
  • de beoogde bronmaatregel ‘andere samenstelling van het veevoer’ die nooit is ingevoerd,

gereserveerd voor ’toedeling’ van stikstofruimte aan een project.

Toen het ssrs in werking trad, kon slechts depositieruimte worden opgenomen afkomstig van de bronmaatregel ‘snelheidsverlaging’. Effecten van de overige maatregelen zouden zich later voordoen en konden zodoende bij de inwerkingtreding van het ssrs niet worden beoordeeld. Laat staan dat er negatieve effecten voor natuur konden worden uitgesloten.

Uitspraak Rechtbank

Op 22 april 2022 deed de Rechtbank Noord-Holland een interessante uitspraak over de inzet van stikstofdepositieruimte uit het ssrs van de bronmaatregel ‘snelheidsverlaging op snelwegen naar 100 km/u’ voor een woningbouwproject.

In de uitspraak wordt gerefereerd naar rapporten1 die ten grondslag liggen aan de beslissing om de hiervoor bedoelde snelheidsverlaging als bronmaatregel op te nemen in art. 2.4, eerste lid en onder a van de Regeling natuurbescherming (Rnb).

Hieruit blijkt dat:

  • beoordeeld is wat de gevolgen zijn van de ‘snelheidsverlaging’ qua stikstofdepositie;
  • aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet is uitgesloten als gevolg van de ‘snelheidsverlaging’.

Er is geen ontkomen aan het treffen van extra bronmaatregelen om de toename van stikstofdepositie teniet te doen. En ook wordt verwezen naar de ‘warme saneringsregeling varkenshouderij’, wat bij mij direct een nieuwe vraag oproept (hierover later meer).

Met de ‘snelheidsverlaging’ wordt ‘depositiebeperking’ gecreëerd in grote delen van het land. Maar niet overal.
Toch is de stikstofwinst op basis van de Rnb, in zijn totaliteit, wel ingezet voor woningbouw- en tracéprojecten in heel Nederland. Op dit punt lijkt het ‘mis’ te gaan. Er blijkt geen (onlosmakelijke) samenhang tussen de locatie waar de stikstof wordt ‘vrijgemaakt’ en de locatie waar de stikstof wordt ‘ingezet’. Er moet zekerheid bestaan dat een plan of project geen negatieve effecten heeft of kan hebben op de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden.

In geval van woningbouw of tracébesluiten geldt dat er een passende beoordeling gemaakt zal moeten worden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, omdat dit soort projecten niet benodigd is voor, noch verband houdt met het beheer van het gebied.

Rechtbank Noord-Holland is van mening dat de ‘snelheidsverlaging’ niet voldoet aan de Europese Habitatrichtlijn (HR). De ‘snelheidsverlaging’ (en ook andere, generieke bronmaatregelen!) moet op zichzelf voldoen aan artikel 6 derde lid van de HR. Het is niet toegestaan om bronmaatregelen die zelf niet voldoen aan de HR in te zetten voor het ssrs.

Uit de rapporten1 blijkt dat de benodigde zekerheid ontbreekt ten aanzien van het uitsluiten van negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden. Dit leidt ertoe dat de door de ‘snelheidsverlaging’ gecreëerde stikstofdepositieruimte ten onrechte is opgenomen in het ssrs.

Artikel 2.4 eerste lid onder a is in strijd met artikel 6 HR en dient derhalve onverbindend te worden verklaard, aldus de Rechtbank Noord-Holland. Hierover lijkt mij het laatste woord nog niet gezegd.

Warme saneringsregeling varkenshouderij (Srv)

Hoewel de inzet van de vrijgemaakte stikstofruimte als gevolg van de bronmaatregel ‘Warme saneringsregeling varkenshouderij’ nog niet heeft plaatsgevonden, is het niet ondenkbaar dat zich een vergelijkbare situatie gaat voordoen als bij de ‘snelheidsverlaging’. Hierbij doel ik op het ‘generieke’ aspect van de vrijgemaakte stikstof in het zuiden en oosten van ons land die, zo het ernaar uitziet, voor projecten in andere landsdelen zal worden ingezet.

Aan de Srv konden alleen bedrijven uit de concentratiegebieden Zuid en Oost meedoen. Gezien de huidige vaste afstandsgrens van 25 kilometer voor alle emissiebronnen, lijkt het, afgezien van enkele uitzonderingen, onmogelijk om de stikstof vanuit de bronmaatregel ‘Warme saneringsregeling varkenshouderij’ in te zetten voor projecten in het overige deel van Nederland.

Het zal me benieuwen hoe men hiermee omgaat in de praktijk… Biedt een ADC-toets uitkomst? Of zullen we een ‘etiketteringssysteem van stikstof’ toch in overweging moeten nemen om de stikstofproblematiek het hoofd te kunnen bieden? Of zullen de beoogde bouw- en andere economische ontwikkelingen plaats moeten vinden binnen de 25 kilometer van de emissiebronnen? Moeten/willen we dan woningen bouwen op de Veluwe?

Etiketteren de oplossing?

Vorig jaar schreef ik in mijn blog ‘Prijsvorming stikstof‘ dat de overheid de hoeveelheid stikstofdepositie van landbouwbedrijven nauwkeurig in beeld heeft waar, hoe en wanneer de depositie wordt veroorzaakt. Hierin deed ik de suggestie om stikstof te etiketteren. 

Een paar weken geleden moest ik wederom denken aan de etikettering van stikstof. Dit naar aanleiding van de woorden van mevrouw C. van der Plas in het Hoofdlijnendebat LNV op 6 april 2022. Zij vroeg namelijk het volgende: “En waar wordt de stikstofruimte van de stoppers geregistreerd? Deze stikstofruimte lijkt uit beeld”…

Kennelijk bestaat er in de politiek behoefte (en naar verloop van tijd wellicht ook de urgentie) aan een systeem van etikettering van stikstof.

En dan is het heel voor de hand liggend om per stikstofgevoelig Natura 2000- gebied (gebiedsgerichte aanpak) de depositie te duiden om die vervolgens beschikbaar te stellen aan een project binnen een straal van 25 km rondom het Natura 2000-gebied. Maar soms wordt eenvoud (juridisch) onnodig ingewikkeld gemaakt en slaagt etiketteren niet.

Omdat Stikstofproblematiek zo enerverend is, zullen er nog meerdere blogs van mij volgen.

Voor meer informatie én meer blogs over stikstof kunt u ook verder lezen op onze website.

Voetnoot:

  1. rapport Ecologische beoordeling (maart 2020, TAUW BV) en rapport Nadere ecologische beoordeling (juli 2020, Tauw, Witteveen+Bos, Sweco en BügelHajema) ↩︎

PAS, ondernemen en het sp(r)ook(je) van een NB-vergunning

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS). U heeft er waarschijnlijk wel eens van gehoord of over gelezen. Het PAS zou zes jaren in werking zijn – te weten van 1 juli 2015 tot 1 juli 2021 – met de nadruk op ‘zou’. Want inmiddels is het PAS alweer bijna drie jaar geleden (op 29 mei 2019) buiten werking gesteld door de Raad van State.

Doelstellingen PAS

Maar wat was het PAS ook alweer? En waarom is het PAS buiten werking gesteld?

Om deze vragen te beantwoorden, pakken we ook de doelstelling van het voormalige PAS er even bij.

Het PAS had een tweeledige doelstelling.

  1. Het realiseren van de natuurdoelstellingen van de stikstofgevoelige Natura 2000- gebieden.
  2. Om toestemmingsverlening mogelijk te maken voor activiteiten die stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000- gebieden veroorzaakten met een verlichting van de lasten van initiatiefnemers in het kader van het vergunningsverleningstraject (hierover later meer).

In de PAS-periode zouden initiatiefnemers van activiteiten met een beperkte stikstofdepositie (> 0,05 mol/ha/jaar en < 1,0 mol/ha/jaar) op Natura 2000-gebieden (niet zonder voorwaarden), door middel van een melding aanspraak kunnen maken op de voormalige ‘voorraad’-pot gevuld met zogenaamde ontwikkelingsruimte. De stikstofdepositieruimte.

Anders gezegd, initiatiefnemers hoefden geen Wnb-vergunning (of voor 1 januari 2017 een NB-vergunning) te hebben en/of kregen nul op rekest bij aanvraag van een NB-vergunning. Want een (PAS-)melding onder de Wet natuurbescherming volstond, aldus het bevoegd gezag.

Zuur, omdat de PAS dus buiten werking is gesteld. Temeer nog voor de initiatiefnemers die wel graag een NB-vergunning wilden hebben, bereid waren daarvoor te betalen, maar waaraan het bevoegd gezag geen medewerking verleende. Want er bestond immers de mogelijkheid om een PAS-melding te doen. Echter, deze groep initiatiefnemers verkeert nog altijd in grote (rechts)onzekerheid. Alsof dat nog niet erg genoeg is, zit hun bedrijf als gevolg hiervan ook nog eens ‘op slot’.

PAS-melder wordt PAS-slachtoffer

Mijns inziens mogen we wel stellen dat het PAS niets anders is geweest dan een eenvoudige manier van onze overheid – op wie iedereen zou mogen vertrouwen – om economische ontwikkeling mogelijk te maken, zonder daarbij vooraf de (negatieve) effecten voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden met zekerheid te hebben uitgesloten.

Mag ik constateren dat de ervaring ons inmiddels leert dat de (beoogde) lastenverlichting voor initiatiefnemers zich heeft vertaald in een voor hen hachelijke situatie? Het wordt per slot van rekening steeds duidelijker dat de lasten c.q. misgelopen opbrengsten bij initiatiefnemers in schril contrast staan tot de eerdere ‘verlichting’ van lasten.
Dit alles door:

  • niet langer geldige (maar wel goedgekeurde) PAS-melding;
  • opgelopen vertraging in het vergunningsverleningstraject;
  • het (uiteindelijk) niet verleend krijgen van een natuurtoestemming.

Dan heb ik het nog niet eens over de emotionele schade die men hiervan ondervindt.

Wellicht kunt u zich voorstellen dat er veel onzekerheid is over de (familie)bedrijfscontinuïteit. Te denken valt aan initiatiefnemers die uitbreiding/ontwikkeling hebben gerealiseerd. Of nog een stapje daarvoor, men is hieraan voorafgaand (onomkeerbare) financiële verplichtingen aangegaan, maar beschikt sinds de PAS-uitspraak niet (langer) over een rechtsgeldige natuurtoestemming. En dus kan de beoogde wijziging van activiteiten, dikwijls een uitbreiding/ontwikkeling, niet zonder meer doorgang (blijven) vinden.

Het blijft verbazingwekkend dat de PAS-melders te goeder trouw hebben gehandeld, terwijl juist zij nu de negatieve gevolgen ondervinden.

Legalisatie van PAS-meldingen?

De PAS-meldingen worden toch gelegaliseerd?
Ja, onze voormalig minister van LNV, mevrouw C. Schouten, heeft in de wet laten opnemen dat de PAS-meldingen worden gelegaliseerd.

Hoe zat het dan met een PAS-melding? Dit was voorheen toch ook bij wet geregeld?
De PAS-melding is nu niets meer waard. In hoeverre kan en/of mag men nog vertrouwen op de toezegging, het laten opnemen in de wet en de uiteindelijke uitvoering van de legalisatie? De overheid heeft drie jaar uitgetrokken voor het oplossen van het probleem. De kans is groot dat dit niet slaagt.

Rechtbank Oost-Brabant lijkt dit in een recente uitspraak kracht bij te zetten1. Voordat legalisatie kan plaatsvinden, dient er stikstof beschikbaar te komen vanuit genomen en nog te treffen (bron)maatregelen. De beschikbaar gemaakte stikstof belandt in de stikstofbank(en). In mijn eerdere blog Stikstofbank en praktijkvoorbeeld ‘stalmaatregelen’ leest u meer hierover.

Pas dan kan de stikstofdepositieruimte worden uitgegeven aan, in dit geval, PAS-melders. Maar het lijkt niet ondenkbaar dat de benodigde depositieruimte niet of niet tijdig beschikbaar komt, dus niet in de depositiebank landt. Al met al voorzie ik hier een behoorlijke uitdaging. Zeker daar waar de behoefte aan stikstof groot(s) is, komt er, naar verwachting, weinig stikstof (uit veehouderij) beschikbaar.

In het kader van een PAS-melder en het legalisatieprogramma, heeft de Rechtbank Oost- Brabant uitspraak gedaan die interessant is voor de stikstofpraktijk.

PAS-melder nu illegaal in werking?

De rechtbank gaat met de uitspraak1 in op een PAS-melder die nu (door afschaffing PAS) feitelijk illegaal in werking is. Hierop is een verzoek tot handhaving ingediend. Het bevoegd gezag weigert handhavend op te treden, want er is sprake van zicht op legalisatie. De rechtbank is van mening dat een verwijzing naar het legalisatieprogramma te algemeen is. Er is geen sprake van concreet zicht op legalisatie.

Ten aanzien van het begrip ‘concreet’, wordt een verwijzing gemaakt naar:

  • de hoeveelheid depositieruimte die beschikbaar komt;
  • de (afzienbare) termijn waarbinnen deze beschikbaar komt;
  • de vraag of deze PAS-melder ‘de meest gerede kandidaat’ is om met voorrang depositieruimte toebedeeld te krijgen.

Stel, een willekeurige PAS-melder wordt gelegaliseerd, zonder dat concreet zicht op legalisatie bestaat, dan zal de (PAS-)geschiedenis zich herhalen. Er zou dan weer stikstofruimte worden ’toebedeeld’ aan de PAS-melder, die een bepaalde activiteit met stikstofdepositie tot gevolg (niet zonder voorwaarden) kan en mag ontplooien, zonder dat op voorhand significant (negatieve) effecten voor de stikstofgevoelige natura 2000-gebieden uitgesloten zijn.

In de uitspraak gaat de rechtbank in op de kwestie of er voor de PAS-melder nog andere manieren zijn om een natuurvergunning te verkrijgen. Een gedachtegang van de rechtbank vertaalt zich in een suggestie om de PAS-melder extra beschermingsmaatregelen te laten treffen, bv. emissiereducerende maatregelen. Dit jaagt de PAS-melder (in dit geval een veehouderij) nogmaals op kosten, terwijl het hem geen (direct) financieel rendement oplevert.

Creëren van een win-winsituatie

Het blijft de kunst om in kansen en oplossingen te denken. Dit is (agrarisch) ondernemers op het lijf geschreven. De ‘winst’ ziet dan op het weer met een gerust hart kunnen continueren van diens bedrijf(svoering), mits de vergunning is verkregen.

Met de wetenschap dat er vele miljarden euro’s beschikbaar zijn/komen voor de aanpak van de stikstofproblematiek, zou er toch een adequate oplossing gevonden moeten kunnen worden waarbij een win-winsituatie ontstaat voor PAS-melder én natuur. Hoe kunnen we zo’n situatie creëren?

Er zou gekeken kunnen worden naar de suggestie van de rechtbank, die ziet op het door de PAS-melder treffen van extra beschermingsmaatregelen. De overheid zou (een deel van) het beschikbare miljardenbudget kunnen aanspreken, om dit vervolgens in te zetten voor investering in emissiereducerende maatregelen2. De natuur zal snel(ler dan de huidige doelen) in een betere staat van instandhouding verkeren, terwijl gelijktijdig een eind komt aan de penibele situatie van de PAS-melders.

De overheid heeft een fout begaan door het PAS ooit in werking te stellen. Het zou onze overheid sieren als zij haar eigen fout herstelt. Dit komt het vertrouwen van de PAS-melders in hun eigen overheid ook ten goede.

Koppeling stikstofbank en legalisatieprogramma
Zo het er nu naar uitziet is er geen ontkomen aan de koppeling tussen de (vulling van de) stikstofbank enerzijds en het legalisatieprogramma (uitgifte van stikstof aan de PAS-melders) anderzijds.

De vraag is hoe men te zijner tijd om zal gaan met de situatie waarin niet of niet tijdig stikstof beschikbaar komt voor de PAS-melder(s). Hier kom ik in een volgende blog op terug.

1 Uitspraak ECLI:NL:RBOBR:2022:670, Rechtbank Oost-Brabant, SHE 21/3180 (rechtspraak.nl)

2 Dit zou kunnen worden doorgetrokken naar een breder ‘publiek’, teneinde de stikstofproblematiek versneld op te lossen.

Prijsvorming stikstof

Deze blog gaat in op de (aanloop naar de) prijsvorming van stikstof in relatie tot het mede mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland.


Prijsvorming

Het stikstofdossier is nog altijd in ontwikkeling. De vraag of stikstof een (meer)waarde toekomt is wat ons betreft nog altijd niet eenduidig te beantwoorden. In deze blog wordt een vergelijking gemaakt tussen twee schaarse middelen: stikstof en grond.

Om de stikstofproblematiek op te lossen, heeft de overheid opkoop- en beëindigingsmaatregelen van agrarische bedrijven aangekondigd en (deels al) ten uitvoer gebracht. In het kader van deze regelingen koopt de overheid bedrijven aan op basis van ‘vrijwilligheid’. Het vastgoed wordt gekocht tegen ‘marktwaarde’. Aan de stikstof wordt geen separate vergoeding toegekend. Waarom niet? Dat leest u hieronder.


Separate vergoeding stikstof

De stikstof is onlosmakelijk verbonden met de bedrijfsgebouwen. Het waardeverschil tussen een ‘veestal met vergunning’ en een ‘veestal zonder vergunning’ kan worden beschouwd als vergoeding voor stikstof. De ‘veestal zonder vergunning’ is qua functie immers niet meer dan een (opslag)loods. Deze vertegenwoordigt normaliter een lagere waarde dan een ‘veestal met vergunning’.

Nadat de aankoop in het kader van een regeling – als zijnde bronmaatregel – heeft plaatsgevonden, wordt de stikstof onttrokken aan de voormalige veehouderijlocatie. Hierdoor komt de stikstof van de gestopte veehouderij dus beschikbaar in de Stikstofbank voor een ander project of doel. Zou het schaars verworven ‘productierecht’ (dat aan de landbouw onttrokken wordt) niet geëtiketteerd dienen te worden?

Stikstof etiketteren?

Het staat vast dat de overheid nauwkeurig in beeld heeft hoeveel stikstof ieder primair agrarisch bedrijf veroorzaakt en tot welke (depositie)effecten dit leidt. Dan lijkt het nog maar een kleine stap om de verdere route en/of bestemming van de eerder door hen verworven stikstof inzichtelijk te maken door middel van etikettering van de stikstof.

Als de betreffende overheidsinstantie als gevolg van die geëtiketteerde stikstof een project of doel met economische meerwaarde kan realiseren, is het dan niet reëel dat de meerwaarde aan de oorspronkelijk eigenaar toekomt? Het etiketteren van de stikstof kan hieraan bijdragen.

Ter vergelijking: een redelijk handelend ondernemer zal een perceel grond met een verwachtingswaarde ook niet tegen een agrarische waarde willen verkopen, maar wil (een deel van) het profijt van de verwachtingswaarde (= meerwaarde) ontvangen.


Veranderingen positief stimuleren

In diverse media zijn inmiddels al veelvuldig berichten gepubliceerd over de hoeveelheid (op papier aanwezige en geproduceerde) stikstof in de Nederlandse veehouderij. Nu hanteert men het principe ‘de vervuiler betaalt’, aangezien een partij die stikstof nodig heeft deze elders kan kopen.

Het negatief principe ‘de vervuiler betaalt’ zouden we moeten ombuigen naar een beloningssysteem voor het staken, wijzigen of vergroenen van de ‘vervuilende’ activiteit.

Bij het bieden van voldoende (toekomst)perspectief, zullen meer ‘vervuilers’ worden gestimuleerd om veranderingen door te voeren. Volgens mij is dan vlotter natuurwinst te boeken en daar draait het ten slotte toch allemaal om?


Conclusie

Hoe dan ook, momenteel zijn de provincies bezig de Stikstofbank (en Doelenbanken) te vullen en later zal ook het Rijk hieraan bijdragen. De tijd zal leren of het initiatief van de Stikstofbank en geen vergoeding toekennen aan het schaarse middel stikstof dé (mede-) oplossing is voor de stikstofproblematiek, of dat het bij een interessante poging zal blijven om uit de stikstofimpasse te raken.

Wij volgen de enerverende ontwikkelingen omtrent stikstof op de voet. Inmiddels hebben wij ruime ervaring opgedaan in diverse stikstof gerelateerde casussen, in zowel de agrarische sector als in de wereld van project- en gebiedsontwikkeling.

Heeft u vragen of advies nodig? Neem contact met ons op.

Stikstofbank en praktijkvoorbeeld ‘stalmaatregelen’

In deze blog wordt ingegaan op de aangekondigde Stikstofbank, waarmee men beoogt stikstofruimte te bewaren voor gebruik op een later moment. Ook komt een praktijkvoorbeeld over de bronmaatregel ‘stalmaatregelen’ aan bod.


Ontwikkeling van de Stikstofbank

Zoals verwacht is het stikstofdossier in steeds meer sectoren een issue geworden. Een recente ontwikkeling betreft de Stikstofbank. Afgelopen maand is deze bank ter kennisgeving geïntroduceerd. De Stikstofbank zal in het meest gunstige scenario eind 2021 gebruiksklaar zijn.

Met de Stikstofbank is beoogd om projecten met een geringe stikstofuitstoot op veel stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, toch een vergunning te kunnen verlenen.

De Stikstofbank bestaat uit twee typen banken: de Microdepositiebank en de Doelenbank(en).



Microdepositiebank en Doelenbank(en)

Niet ieder willekeurig project kan gebruikmaken van stikstof uit de Microdepositiebank. Enkel projecten waarbij geringe stikstofdeposities zullen optreden, kunnen een beroep doen op deze bank. Deze deposities mogen maximaal 0,05 mol/ha/jaar zijn.

De ‘Doelenbanken’ zijn, zoals uit de naam is op te maken, bedoeld voor een specifiek doel. Dit doel moet een groot maatschappelijk belang dienen.

Voordat uitgifte van stikstof kan plaatsvinden, dient de Stikstofbank te worden voorzien van stikstof. Het ‘vullen van de Stikstofbank’ gebeurt op basis van het toevoegen van twee te onderscheiden stikstofruimten: de vrijgevallen ruimte en de vrijgemaakte ruimte.

Het verschil ziet op de oorsprong van de stikstof. Met andere woorden: waar is de stikstof die als vulling voor de Stikstofbank dient van afkomstig?


Vrijgevallen ruimte

Als er bij een willekeurig project stikstof nodig blijkt, bestaat in veel gevallen een mogelijkheid tot externe saldering met een bestaande, vergunde activiteit op een andere locatie.

Als partijen gebruik maken van de provinciale beleidsregel ‘extern salderen’, betekent het dat er tussen de locaties onderling – van saldogever naar saldo-ontvanger – stikstof wordt overgedragen. Omdat de betrokken locaties zich niet op (exact) dezelfde plaats bevinden, bestaat de mogelijkheid dat er op andere plaatsen (hexagonen) ‘stikstofruimte’ beschikbaar komt, die niet benodigd is voor de partijen die gebruik maken van externe saldering.

Kort gezegd, het stikstofresidu dat na externe saldering voor het verkrijgen van een natuurvergunning door een willekeurige initiatiefnemer resteert op een of meerdere locatie(s), wordt toegevoegd als vrijgevallen ruimte in de stikstofbank(en). Daarmee komt deze vrijgevallen ruimte beschikbaar voor een of meerdere andere projecten.



Vrijgemaakte ruimte

Er zijn en er worden (in de toekomst) allerlei bronmaatregelen getroffen om de stikstofdepositie terug te dringen. Dit met het doel een positieve bijdrage te leveren aan het herstel en verbetering van de natuur. Een overzicht van (toekomstige) bronmaatregelen is overzichtelijk weergegeven in de Kamerbrief van Minister Schouten (24 april 2020). 

Met bronmaatregelen, zoals de aangekondigde Landelijke beëindigingsmaatregel, wordt als het ware stikstofruimte ‘vrijgemaakt’, die daarna als vulling van de Stikstofbank kan dienen.

De vrijgemaakte ruimte dient slechts voor een Doelenbank (dus niet voor de Microdepositiebank).

Bron afbeelding: BIJ12


Verschil bronmaatregelen het Rijk en provincie?

Volgens het Rijk ontstaat er als gevolg van bronmaatregelen vrijgemaakte ruimte die beschikbaar kan komen voor de Doelenbank. Echter, mijns inziens is niet elke bronmaatregel bruikbaar voor de Doelenbank. Het is hierbij van belang te weten dat bronmaatregelen geïnitieerd worden door zowel het Rijk als de (zelfstandige) provincies.

Dit wil ik nader toelichten met het voorbeeld van de bronmaatregel ‘stalmaatregelen’. Deze bronmaatregel staat op de lijst van het Rijk én op de lijst van de provincie (in dit geval de provincie Noord-Brabant).

Het Rijk: economie
Bij het bestuderen van Rijksinformatie ontstaat bij mij het beeld dat met het treffen van bronmaatregelen vrijgemaakte ruimte wordt gecreëerd die voor een Doelenbank kan worden ingezet.

Met de behaalde stikstofwinst wordt impliciet toestemming verleend voor het kunnen laten plaatsvinden van een economische ontwikkeling. In zekere zin is dit te bestempelen als een (indirecte) vorm van ‘extern salderen’.

De provincie: natuur
De Noord-Brabantse bronmaatregel ‘stalmaatregelen’ leidt eveneens tot stikstofwinst, maar in Noord-Brabant moet deze stikstofwinst volledig ten goede komen aan de natuur. Deze stikstofwinst mag hier dus niet ingezet worden voor nieuwe economische ontwikkelingen, zoals bij het Rijk wel tot de mogelijkheden behoort.


Conclusie

Hoewel de bronmaatregel ‘stalmaatregelen’ bij het Rijk én bij de provincie gelijknamig is, zijn de te verwachten effecten niet gelijk aan elkaar.

In mijn volgende blog ga ik in op de (aanloop naar de) prijsvorming van stikstof in de land- en tuinbouwsector in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Houd hiervoor onze website en social media kanalen in de gaten.

Klik hier voor meer informatie over onze dienst ‘Stikstof, Opkoop en Onteigening’ of neem contact met ons op. Wij staan u graag te woord.

Opkoopregeling veehouderij, vrijwillig of eigenlijk verplicht?

De overheid zet in op het reduceren van o.a. de door de veehouderij veroorzaakte stikstofdepositie, in het bijzonder bij stikstof gevoelige Natura 2000 gebieden. Eerder gebeurde dat alleen door beëindigingsregelingen, waarbij de op te geven mest- productierechten en de waardevermindering van de bedrijfsgebouwen werden vergoed. Ook in het voorliggende wetsvoorstel Stikstof reductie en natuurverbetering is een beëindigingsregeling opgenomen.

Nieuw is dat het wetsvoorstel ook voorziet in een opkoopregeling van bedrijven. Vooruitlopend op het tot stand komen van deze wet is op 1 november 2020 de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden van kracht geworden. De regeling ziet op het op vrijwillige basis opkopen van bedrijven die meer dan 2 mol stikstof per ha per jaar veroorzaken, gelegen binnen een straal van 10 kilometer van een Natura 2000 gebied.

De vraag is of er i.c. nog wel van vrijwilligheid gesproken kan worden, dan wel dat er (feitelijk) sprake is van een gedwongen beëindiging. Wanneer daarvan uit gegaan moet worden, zou de opkoopregeling ook moeten voorzien in het vergoeden van een volledige schadeloosstelling en niet alleen in het vergoeden van de productierechten en de waarde van het vastgoed waar nu vanuit lijkt te worden gegaan.

Een volledige schadeloosstelling conform de systematiek van de onteigeningswet ziet niet alleen op het vergoeden van de vermogenswaarde (productierechten en vastgoed), maar ook op inkomensschade en bijkomende schade als de te vergoeden advieskosten, eventueel de kosten van hervestiging, belastingschade etc.

Tot op heden wordt door de overheid uitgegaan van vrijwilligheid en dus niet van een volledige schadeloosstelling.
Maar:

  • Tot op heden ging het alleen over beëindigingsregelingen (dan bleef ter plaatse de woning, resterende gebouwen en grond over), nu gaat het om en opkoopregeling die leidt tot een volledige bedrijfsbeëindiging en het overdragen van alle eigendom behalve de bedrijfswoning.
  • De maatschappelijke druk op stoppen, mee werken is groot en wordt ingegeven door het algemeen belang. Dan kan je de vraag stellen of er nog wel sprake is van vrijwilligheid.  
  • Ook kan je de vraag stellen of hier geen recht op een volledige schadeloosstelling moet worden toegekend, immers er wordt afstand gedaan van (bijna alle) vastgoed en het bedrijf wordt beëindigd in het algemeen belang. Precies zoals dat bij onteigening het geval is en dan ook leidt tot een recht op volledige schadeloosstelling.
  • Als er wordt uitgegaan van een volledige schadeloosstelling zal er ook onderscheid gemaakt kunnen worden tussen bedrijven die op het punt staan te stoppen en die nog volop levensvatbaar zijn. Door uit te gaan van bedrijfsbeëindiging dan wel van een bedrijfsverplaatsing.

Onze inschatting is dat als deze benadering wordt gekozen als zijnde rechtvaardig er wel snel resultaat behaald zal kunnen worden. 
Misschien een goed punt voor de belangenbehartigers van de veehouderij?

Een gedachte is ook om een bedrijf aan te bieden op basis van een volledige schadeloosstelling, de opkoopregeling lijkt het daarvan door een provincie betalen niet onmogelijk te maken (onder het motto waar een wil is, is een weg).

Onze rentmeesters komen graag met u in gesprek voor het nemen van de juiste beslissingen na de vele afwegingen die gemaakt moeten worden.

Een kijkje in het leven van onze medewerkers buiten Overwater – Julian Bartels

Kantoor Overwater heeft naast theoretische kennis, ook veel praktische kennis in huis. Daarom komen tijdens deze en de navolgende nieuwsbrieven collega’s aan het woord die ’thuis’ een (agrarisch) bedrijf bestieren.
De aftrap van deze blogreeks wordt verzorgd door Julian Bartels, 22 jaar, werkzaam als Junior rentmeester.


Naast mijn baan bij Overwater, ben ik actief als agrariër, in de melkveehouderij. Ons bedrijf is gevestigd in Zegge (West-Brabant). Wij hebben thuis zo’n 115 stuks melk- en kalfkoeien met bijbehorend jongvee. De koeien worden bij ons nog gemolken in een melkstal, al het landwerk (zoals maaien en zaai- en oogstwerkzaamheden) besteden wij uit aan derden.

Mijn opa was een fervent Holstein-veehouder, maar mijn vader is later overgestapt naar een ander ras: Jerseys. Medio 2012 groeide mijn interesse in de boerenwereld, zeker ook in de boerderij thuis. Rond die tijd kwam ik voor het eerst in aanraking met Fleckvieh koeien, waarna mijn passie voor de veehouderij steeds groter werd. Vanaf dat moment fokken wij enkel nog met het Fleckvieh-ras, zodat over enkele jaren onze hele stal hiermee volstaat.

De combinatie van het werk bij Overwater en het werk thuis bevalt mij heel goed. Het is voor mij een leerzame, interessante wisselwerking. Zaken die ik constateer op de boerderij kan ik meenemen voor in de praktijk bij Overwater, en andersom idem dito.

Hoe mijn toekomst er thuis uitziet? Dat is een vraagstuk waar ik zelf vandaag de dag nog geen pasklaar antwoord op heb. Wellicht komt de bedrijfsovername t.z.t. aan de orde, maar voor nu wil ik mezelf vooral breed oriënteren en ontwikkelen, waarvoor Overwater de werkgever bij uitstek is.

Kerkstraat 54
3291 AM Strijen

078-6749494
info@ovtr.nl

Wij zijn telefonisch bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 08.30 uur tot 17.00 uur.