Skip to main content

Auteur: Fleur Varin

Het verschil tussen reguliere en natuurinclusieve landbouw wordt kleiner door het nieuwe GLB

Geschreven door Schil Herweijer (gepensioneerd per 1 april 2023)

Dit is het eerste artikel in de blogserie Natuur en de transitie van de landbouw.

In dit artikel ga ik in op twee manieren van landbouw in Nederland: dat zijn Reguliere landbouw en Natuurinclusieve landbouw.

Daarnaast zijn er nog twee manieren van landbouw: Kringloop- of Circulaire landbouw en Plantaardige landbouw, maar dat terzijde.

Reguliere landbouw

Reguliere landbouw ook wel ‘gangbare’ landbouw betekent dat een agrariër op zijn bedrijf optimaal gebruik maakt van de beschikbare grond, arbeid, kapitaal, chemische en/of biologische gewasbeschermingsmiddelen en naast het gebruik van mest, champost en compost ook kunstmest toepast.

Over het algemeen wordt gebruik gemaakt van grote percelen en machines om te komen tot een maximale productie en hoog rendement. We spreken van een gangbaar bouwplan.

De agrariër heeft er ook belang bij dat zijn grond in goede conditie blijft en zal er alles aan doen om dit door middel van een juiste bewerking en bemesting in stand te houden.

Natuurinclusieve landbouw

Natuurinclusieve landbouw is een vorm van duurzame landbouw dat je kunt bereiken door het creëren van een veerkrachtig voedsel-en ecosysteem.

Er wordt gewerkt met de natuur, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de natuur, die tegelijkertijd gespaard wordt.

Bij dit systeem is de input van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest aanzienlijk teruggebracht en opzichte van reguliere landbouw.
Er wordt gewerkt met niet-kerende grondbewerking, groenbemesters en akkerbedekking van de grond in de wintermaanden.

Over het algemeen is het bouwplan extensiever dan bij reguliere landbouw waardoor er meer aan biodiversiteit gedaan wordt.

Het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) brengt reguliere en natuurinclusieve landbouw dichter bij elkaar

Vanaf 2023 komt er een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).

Meedoen aan het nieuwe GLB betekent dat toekomstbestendige boeren sterker worden beloond met subsidies gericht op agrariërs die zich inspannen om een omslag te maken, waarbij uitdagingen op het gebied van natuur milieu en klimaat serieus genomen moeten worden.

Er is de afgelopen jaren al heel veel gedaan door met name regulier werkende agrariërs wat betreft verduurzaming en zorg voor het landschap. Denk aan weidevogelbescherming, het verbeteren van de bodemkwaliteit, het verminderen van CO2-uitstoot en stikstofuitstoot.

In 2016 is het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) ingevoerd. Hierbij zijn in Nederland 40 agrarische Collectieven aangesloten met vooruitstrevende agrariërs die de omgeving van dieren verbeteren en beschermen, werken aan de waterkwaliteit en bijdragen aan klimaatdoelen.

Deze collectieven zijn als lid aangesloten bij BoerenNatuur, de overkoepelende organisatie.

Door deelname van agrariërs aan het nieuwe GLB aan de eco-regeling is het de bedoeling om toekomstbestendig te gaan boeren. Er zijn 5 doelen benoemd:

  1. biodiversiteit
  2. bodem en lucht
  3. klimaat
  4. landschap en
  5. water

De agrariër kan kiezen uit 22 eco-activiteiten waarbij het de bedoeling is dat men voldoende punten scoort op 5 doelen.

Daarnaast komt er een verplichting om ‘bufferstroken’ aan te leggen langs waterlopen, waar men geen mest of chemische gewasbeschermingsmiddelen mag gebruiken.

Door deelname aan regelingen via het eerder genoemde ANLb via één van de collectieven heeft men de afgelopen jaren al kunnen ‘wennen’ aan deze systematiek.

Agrarisch natuurbeheer via de eco-regeling en het ANLb is belangrijk; dit is een vorm van natuurinclusieve landbouw die de biodiversiteit stimuleert. Dit natuurbeheer wordt uitgevoerd door agrariërs die als ‘regulier boerend’ te boek staan.

En daarmee wordt het verschil tussen reguliere landbouw en natuurinclusieve landbouw kleiner. 

Wilt u meer lezen over het nieuwe GLB? In deze blog gaan Schil Herweijer en Sylvia Batenburg in op de veranderingen.

Uit de praktijk: speculatieve grondbeleggingen en erfbelasting

Op een dag werd ik gebeld door een notaris met het verzoek of ik de waarde wil vaststellen van een grondportefeuille omdat de eigenaar is overleden, er erfbelasting betaald zal moeten worden over de waarde en ook de boedel verdeeld of verkocht zal moeten worden.

Wat is het geval. Oom Piet is overleden. Hij is altijd vrijgezel geweest en er zijn 13 neven en nichten die in zijn testament staan als erfgenaam.

Piet was altijd handelsman/ondernemer geweest, verdiende goed en gaf weinig uit. Zo had Piet een mooi bedrag bij elkaar gesprokkeld in zijn leven.

Beleggen in kaveltjes grond

Op een dag ontmoette Piet een handelaar in grond en die raadde hem aan om te beleggen in grond waar mogelijk ooit gebouwd zal kunnen worden. Piet had daar wel een goed gevoel bij en kocht door het hele land kaveltjes grond van 300 m2 tot 1.800 m² van deze handelaar.

Zo kocht Piet in 4 jaar tijd 26 kaveltjes variërend van € 10.000,00 tot € 90.000,00 per stuk en gaf zo ruim € 1.300.000,00 uit.

Waarde kavels na overlijden

Nu Piet is overleden, was de grote vraag: wat zijn deze kavels nu waard? Die waarde mocht ik gaan taxeren.

Om tot een juiste waarde te komen is per perceel gekeken waar het om ging. Zo werd de bestemming in beeld gebracht, is er gekeken naar gemeentelijke-, provinciale- en rijksplannen, beperkingen die er per perceel zijn zoals leidingen, erfdienstbaarheden, afspraken uit de verkrijgingsakte, het huidige gebruik en nog tal van zaken die van belang zijn om tot een juiste waarde te komen.

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat van de 26 percelen er 4 gelegen zijn in een Natura 2000-gebied met de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden.

Van de overige 22 kavels hadden er 21 een agrarische bestemming Agrarisch of Agrarisch met waarden – Landschapswaarden.

De laatste kavel had een enkelvoudige bestemming recreatie en feitelijk in gebruik als weiland.

Was oom Piet opgelicht?

Na het bestuderen van alle informatie was mijn conclusie dat deze 26 kavels met een gezamenlijke oppervlakte van 2,2 ha gelegen van Zeeuws-Vlaanderen tot rondom Amsterdam, Friesland, Noord-Brabant en Gelderland totaal € 65.000,00 waard zijn, wat overeenkomt op afgerond € 3,00 per m².

Van deze waarde kun je natuurlijk van alles vinden en dat deden partijen, de erfgenamen maar ook de fiscus in deze. Mijn stelling was dat deze relatief kleine percelen nagenoeg niet interessant zijn voor een agrarisch ondernemer omdat de oppervlakte te klein is om te kunnen beboeren. Ook de bereikbaarheid en de overpaden die er gevestigd waren om het gebied te ontsluiten, drukken de waarde. Daardoor is de waarde – rekening houdend met deze factoren – ongeveer 50% van de waarde voor grotere gangbare agrarische percelen in die omgeving. Waarbij over die 50% ook nog wel een artikel geschreven kan worden.

De erven begonnen te twijfelen, is dit niet veel te laag? Oom Piet was niet gek en hij heeft er ruim 1,3 miljoen euro voor betaald. De fiscus had veel vergelijkingen van nabijgelegen percelen, ook verkocht door dezelfde handelaar waar oom Piet ook zaken mee deed, die aantoonden dat de waarde toch echt rond de € 1.300.000,00 lag.

U kunt begrijpen dat deze grote verschillen tot een gedegen en uitgebreide onderbouwing vragen. Zo heb ik onder andere in kaart gebracht wat de voorgaande eigenaar betaald heeft en, indien de gronden in de twee jaar voordat oom Piet kocht verhandeld waren, wat dan ook in de daarvoor gedane transactie(s) betaald was. Zo heb ik in beeld gebracht wat de verkoopsom van deze grond per m² was toen de laatste ‘agrarische eigenaar’ verkocht alvorens het bij de handelaar kwam die er allemaal kleine perceeltjes van gemaakt heeft.

Hieruit kwam naar voren dat er in die transacties de prijs, waarbij het iedere keer teruggerekend is naar m² prijzen omdat de voorliggende transacties grotere oppervlaktes waren, uitkwam op € 141.800,00 (ongeveer € 6,45 per m²). Dat is wel iets heel anders dan de bijna € 60,00 per m² die oom Piet betaald heeft.

Hieruit bleek dat de handelaar waar oom Piet zaken mee heeft gedaan meer dan € 1 miljoen verdiend heeft, eventueel samen met vennootschappen die ook tussen de waardesprong van € 6,45 naar € 60,00 m² zaten. 

Grond vaak overgedragen

Bij de transacties waarbij grote waardesprongen in beeld kwamen, zien we dat de grond soms meerdere keren binnen een maand en soms op dezelfde dag zijn overgedragen en de koopsom verveelvoudigd is. Ik zeg hier bewust koopsom en geen waarde. In mijn optiek is hiermee aangetoond dat er een partij is die heel veel geld verdiend heeft door grond te kopen en onder andere aan oom Piet maar ook aan vele anderen te verkopen.

De fiscus was het er in eerste instantie niet mee eens omdat velen grond gekocht hadden rondom de grond van oom Piet en daar vergelijkbare bedragen voor betaalden en de waarde is immers: “Het geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie, na behoorlijke marketing en waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang”.

Maar wie doet er nu gek? De eerste verkoper die genoegen neemt met € 6,45 of de uiteindelijke koper die vaak binnen 2 maanden € 60,00 betaalt? In ieder geval heeft de handelaar/speculant goed zijn zakken gevuld met ruim € 50,00 per m².

Brief naar handelaar met verzoek om terug te kopen

De notaris vroeg of ik nog een idee had hoe de grond te verkopen omdat er toch erfbelasting betaald moet worden. Geen van de neven en nichten had aangegeven de percelen te willen hebben en wilden liever geld zien. Hierop heb ik de erven en de notaris geadviseerd om een brief te schrijven naar de handelaar waar oom Piet de zaken mee deed en hem te melden dat oom Piet er niet meer is. De percelen moeten verkocht worden en of deze handelaar ze terug wil kopen. Om het snel af te willen handelen nemen de erven genoegen met 50% van de oorspronkelijke koopsom.

Hierop kwam een kort telefoontje van de handelaar dat hij nu geen belang heeft bij het kopen van grond omdat hij genoeg grond heeft waar hij nog kopers voor zoekt.

Dit was voor de fiscus gelukkig ook een reden om erin mee te gaan dat deze grond dan toch wel heel veel minder waard is dan waarvoor oom Piet gekocht heeft. Waarbij nu de discussie nog gaat of het dan de agrarische grondmarktwaarde voor grotere percelen in de desbetreffende regio’s zal moeten zijn van totaal circa € 141.800,00 of de door mij getaxeerde waarde van € 65.000,00. Ik ben van mening dat de waarde € 65.000,00 is omdat de grond zelfstandig niet te beboeren is en daardoor mogelijk nog veel minder waard is.

Heel mooi vroeg één van de erfgenamen aan mij: ‘wat had u tegen oom Piet gezegd als hij gemeld had
€ 1,3 miljoen te willen investeren in grond?’ 

En daar gaat mijn volgende blog over. Waarbij ik u wel kan verklappen dat de reactie van deze erfgenaam was: ‘wat jammer dat oom Piet niet u, maar de handelaar had ontmoet. Gelukkig is er nu geen erfbelasting betaald over een bedrag gelijk aan de aankoopsom door oom Piet. Dan was oom Piet niet alleen bij leven opgelicht door de handelaar maar was er ook teveel erfbelasting betaald.’

Een oplossingsrichting vàn de landbouw vóór de landbouw en natuur

In een onlangs verschenen rapport1 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) kwam naar voren dat deelnamebereidheid aan beëindigingsregelingen door agrariërs niet los gezien kan worden van o.a. de economische omstandigheden van de betreffende sector op het moment van deelname.

Rooskleurig toekomstperspectief?

Op dit moment zijn de economische omstandigheden in met name de melkveehouderij goed te noemen.

Dit heeft in meer of mindere mate tot gevolg dat de deelnamebereidheid aan vrijwillige regelingen – met de nodige haken en ogen – lager dan beoogd/gewenst zal zijn.

Daarmee wordt het (op vrijwillige basis) tijdig behalen van wettelijke doelstellingen ten aanzien van stikstof bemoeilijkt. Desondanks voorzie ik toch een mooie toekomst voor respectievelijk het behoud, herstel én ontwikkeling van de landbouwsector, maar zeker ook die van de natuur!

Uitgangspunten oplossingsrichting

Met het in acht nemen van onderstaande uitgangspunten, onderneem ik een vrijuit denkende poging om de stikstofcrisis het hoofd te bieden (sec onderdeel ‘natuur’ en niet het onderdeel ‘politiek’):

  1. de ‘gemiddelde’ veehouder is welwillend, vooruitstrevend en natuurliefhebbend;
  2. veehouderijbedrijven hebben veelal een referentiesituatie c.q. natuurvergunning;
  3. probleemoplossend en schadebeperkend handelen voor de boer, natuur en belastingbetaler;
  4. ontbreken dubbele politieke agenda(’s).

Boven op deze vertrekpunten is de absolute welwillendheid van de overheid om écht natuurverbetering door stikstofdepositiedaling te doen effectueren onmisbaar.

Oplossingsrichting: beperkte reductie & innoveren met intern salderen

Elke veehouder is, geheel vrijwillig, bereid om een oplossing te vinden om zo toekomstperspectief te creëren voor het eigen (familie)bedrijf én voor die van onze natuur.

Een oplossingsrichting:

stap 1: beeld krijgen van aard en omvang stikstofprobleem
Op basis van onderzoek en metingen uit het verleden en per heden de aard en omvang van het stikstofprobleem in beeld krijgen.

Dan hoeven we voortaan bij vergunningverlening niet meer blindelings op het enige wettelijk toegestane, maar evengoed twijfelachtig werkend, rekenprogramma (AERIUS) te vertrouwen.

(De stikstofcrisis zou dan wellicht, met inachtneming van het Europeesrechtelijk voorzorgbeginsel, op minder gedetailleerd niveau kunnen worden aangepakt).

stap 2: reductie van de veestapel naar rato
Indien onderzoeksresultaten aanleiding geven om
1) direct actie te ondernemen en
2) voor zover het bedrijf gelegen is in of nabij één of meer stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden,
kunnen veehouders dan hun veehouderijbedrijf naar rato verkleinen (waarbij de veehouderij voor dát gedeelte schadeloos wordt gesteld).

Let wel: het gaat hier om reductie van het aantal stuks vee. Dus niet om het verkleinen van het areaal (landbouw)grond dat zij, ongeacht de gebruikssituatie, in exploitatie hebben.

Als we het dan hebben over toekomstperspectief – voor boer én natuur – zijn er nog meer positieve neveneffecten te bedenken, namelijk:

  • Reductie aantal stuks -> lagere veedichtheid/ha -> de beoogde extensieve(re) veehouderij krijgt vorm -> boeren hebben perspectief.    
  • Minder dierlijke mest leidt tot:
    • positieve effecten voor water én natuur(waarden), voor zover dat er sprake is van – voor dierlijke mest – verzuringsgevoelig areaal;
    • minder dierlijke mest op de markt -> positief voor de portemonnee van de veehouders, bezien in het licht van het afschaffen van derogatie.

stap 3: innoveren met vergunningsvrij intern salderen
Boven op en nadat reductie van de veestapel naar rato heeft plaatsgevonden, zijn de veehouders ook bereid om te investeren in een werkend, door de overheid goedgekeurd, danwel spoedig goed te keuren, innovatief stalsysteem2.
(Ter ondersteuning en versnelde implementatie ervan, zou men hierbij eventueel kunnen nadenken over een fiscaal gunstige of subsidieregeling).

Hiermee wordt er aanzienlijke milieuwinst geboekt, niet alleen op gebied van stikstofreductie. Alvorens dit kan worden bewerkstelligd, zou de veehouder (ja, voor de voorlopers onder de veehouders “alweer”) een vergunningsaanvraag kunnen doen, i.c. een verzoek voor het vergunningsvrije intern salderen.

Negatieve effecten voor natuur zijn immers uitgesloten bij intern salderen. Dit is simpel aan te tonen als er enerzijds sprake is van een geldige referentiesituatie en anderzijds de veehouder bij de vergunningsaanvraag rekening houdt met:
1) het doorgeven van het daadwerkelijk lager aantal te houden stuks vee en
2) een innovatief, werkend stalsysteem.

Dubbele winst voor de natuur dus!

stap 4: dezelfde rechten als een natuurvergunning
Het bevoegd gezag zal de veehouder, naar verwachting, geen vergunning in de zin van de Wet natuurbescherming verlenen.

De veehouder zal het moeten stellen met een ‘positieve weigering’ of verklaring van geen bedenkingen (vvgb) die op basis van jurisprudentie3 dezelfde rechten geeft als een natuurvergunning.

Boeren: bereid en in staat om meer te doen voor natuur dan wettelijk verplicht

Met de vooruitstrevende gedachte van
1) blijvende reductie van de veestapel die op hierna omschreven wijze wordt geborgd en tevens het
2) op grote schaal toepassen van technologie, zoals het innovatieve Lely-Sphere systeem,
kan fors meer stikstofreductie plaatsvinden dan met de regelingen.

1) blijvende reductie van de veestapel

  • omdat er een uitbreidingsverbod geldt voor sommige diercategorieën.
  • omdat we een mestproductierechtensysteem hebben, waarmee (indirect) geregeld en daarmee tevens uitgesloten is dat het aantal stuks vee c.q. de hoeveelheid mest toeneemt.

Voorbeeld fosfaatrechtenstelsel melkveehouderij
Bij iedere transactie tussen melkveehouders onderling wordt 10% afgeroomd van de bruto hoeveelheid over te dragen fosfaatrechten. Dus per saldo komt er minder in plaats van meer vee/mest.

2) op grote schaal toepassen van innovatie

  • leidt tot fors meer stikstofreductie dan de 30% afroming behorende bij ‘extern salderen’, alsmede behorende tot de opkoop- en beëindigingsregelingen voor veehouderijen die als doel hebben:
    • blijvende vermindering van stikstofdepositie vanaf de desbetreffende veehouderijlocatie (concept MGA-2, d.d. 9 mei 2022) én 
    • om structurele en blijvende reductie van stikstofdepositie op stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden in Nederland te realiseren (concept Toelichting LBV, d.d. 10 mei 2022).

Meer en sneller natuurwinst dan met de regelingen

In dit kader vind ik het moeilijk te bevatten dat de politiek niet massaal inzet op hiervoor omschreven reductie van de veestapel in samenhang met het op grote schaal toepassen van innovatie.

Innovatie is de toekomst en de weg naar Rome, althans volgens minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat. Of geldt dit alleen voor industrie en niet voor de landbouw?

Met de hiervoor omschreven combinatie van beperkte reductie met grootschalige innovatie is meer en sneller natuurwinst te boeken dan met de regelingen.

De reductie is structureel, maar hoe structureel is de natuurwinst met de regelingen als de bron van de stikstofdepositie slechts wordt verplaatst nadat toepassing van de beperkte 30% afromingsfactor heeft plaatsgevonden?

Als een veehouder deelneemt aan een regeling – en daarmee de veehouderijactiviteiten onomkeerbaar zijn gestaakt – dan wordt er ook (zij het op een verkapte manier) extern gesaldeerd, omdat er van de bruto hoeveelheid stikstofemissie 30% wordt afgeroomd, waarna er netto 70% van de emissie in de stikstofbank terechtkomt.
Dan krijgt de stikstof een ander labeltje, zodat deze vroeg of laat toch weer kan worden uitgegeven aan andere projecten/initiatiefnemers.

Het zal me benieuwen of dat hiermee dan eindelijk en massaal veehouderijen met een PAS-melding gelegaliseerd worden, zoals verankerd in de wet.

Het zou me overigens niets verbazen dat het troetel- én zorgenkindje van de overheid (Schiphol) de voorkeur krijgt boven de hardwerkende boerengezinsbedrijven die naar eer en geweten hebben gehandeld door toentertijd een PAS-melding te doen, maar nu – door politiek wanbeleid – aan het kortste eind (vooralsnog lijken te) trekken.

Waarom toch politieke inzet op regelingen met 30% natuurwinst, terwijl meer mogelijk is?

Het is enerzijds opmerkelijk te noemen dat men genoegen neemt met 30% natuurwinst, terwijl de veehouders bereid en in staat zijn om over te gaan tot het leveren van een groter offer ten gunste van de natuur dan de 30 procent.

Anderzijds is het (niet te begrijpen, maar politiek gezien wel) verklaarbaar, omdat vanuit de stikstofbank vervolgens weer stikstof kan en ook zal worden uitgegeven aan…. nieuwe plannen en projecten óf aan bestaande projecten die reeds jarenlang milieubelastende activiteiten ontplooien zonder te beschikken over een geldige natuurvergunning4.

Het mag toch niet zo zijn dat de stikstofcrisis leidt tot boertjes dood, maar Schiphol zijn brood?

Los van het feit dat de stikstofproblematiek verworden is tot een echte ‘politieke crisis’, vraag ik mij steeds meer af of dat de stikstofcrisis überhaupt wel gaat over ‘natuur’ en ‘milieu’? Of dat het toch meer gaat over geld, politieke macht en (een jarenlange opeenstapeling van) fouten uit het verleden gladstrijken over de rug van boeren en burgers, in de hoop niet zelf op de blaren te hoeven zitten?

We gaan het beleven.

Voetnoten: 
Beëindigen van veehouderijen – Lessen uit 25 jaar beëindigingsregelingen
2Lely Sphere – circulair mestverwaardingssysteem – Lely3 ECLI:NL:RBGEL:2022:5829
4Opkopen boerenbedrijven voor Schiphol wel degelijk op de agenda, zelfs bij Rutte | SchipholWatch

Welkom in Nederland – de wondere wereld van Stikstof

Het dossier vordert in snel tempo. Leiden de vorderingen tot een uitweg uit het stikstofmoeras? Of zakken we verder weg? De tijd zal het leren, maar voorlopig lijkt men de handen vol te hebben aan het plaatselijk blussen van brandjes. In de hoop ternauwernood te ontkomen aan een regelrechte – door falende nationale regelgeving ontstane – ‘stikstof-natuurramp’.

In deze blog ga ik kort in op een uitspraak [1] van de Raad van State op 26 oktober 2022. Dan volgt een uitstapje naar ‘extern salderen’ en de nut en noodzaak om te onteigenen. Dit om op tijd reductiedoelstellingen te behalen, zoals opgenomen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering [2].

De door de overheid aan te tonen bewijslast blijft in deze blog verder buiten beschouwing. Denk hierbij aan vragen als ‘Waarom is specifiek dit bedrijf (of deze stal/dit stalgedeelte/dit stalsysteem/ etc.) noodzakelijk in het kader van de onteigening en bijvoorbeeld niet de veehouderij van de buurman?’

Spelregels

Als extern salderen in provincie X toegestaan is én initiatiefnemers zich houden aan de bijbehorende spelregels [1], dan lijkt niets het gebruikmaken van de provinciale beleidsregel in de weg te staan. Als gevolg van extern salderen (niet zijnde (ver)lease) vindt immers 30% afroming plaats. Deze afroming vindt plaats ten opzichte van de bruto hoeveelheid stikstofemissie die wordt gesaldeerd tussen saldogever en saldo-ontvanger. De afroming komt ten goede aan de natuur. Dit is natuurwinst.

Dwangmiddel toepassen?

De vrijwillige opkoop- en beëindigingsregelingen leiden naar verwachting niet tot het beoogde/gewenste resultaat. Als we hiervan uitgaan, zal de overheid zich op enig moment genoodzaakt voelen om onteigening in te zetten. Bij het bepalen van de uitgangspunten voor de schadeloosstelling zal er rekening mee worden gehouden dat de te onteigenen onroerende zaak in functie is als veehouderijbedrijf.

In de meeste gevallen is de eigenaar van de natuurvergunning ook de eigenaar-gebruiker van de inrichting. Dit betekent echter niet zonder meer dat de natuurvergunning – als onderdeel van de (te onteigenen) onroerende zaak, inclusief de inrichting – ‘automatisch’ mee overgaan van de huidige eigenaar naar de nieuwe eigenaar, i.c. de overheid.

De eigenaar van de vergunning zou in overweging kunnen nemen om, vooruitlopend op het onteigeningsvonnis, de natuurvergunning extern te salderen naar een derde. Dan zal de onteigening achterwege kunnen blijven. Want wat is de nut en noodzaak van onteigening als de veehouderijactiviteiten van de te onteigenen onroerende zaak zijn beëindigd op de peildatum? Dit is nu nog het moment van inschrijving van het onteigeningsvonnis.

Mogelijke oplossing

De veehouder die zijn veehouderijactiviteiten (vrijwillig) heeft beëindigd, kan de gebouwen dan voor andere doeleinden gebruiken. In dit kader is wel aan te raden om vooraf aan het extern salderen, contact op te nemen met betreffende overheden om aspecten die er bij het stikstofvraagstuk toe doen te bespreken.

Als voormelde praktijksituatie zich voordoet, wordt het beoogde eindresultaat in mijn optiek eerder bereikt dan met inzet van dwangmiddelen, zoals het toepassen van onteigening.

Bijkomende voordelen van ‘de markt het werk laten doen’ zijn dat er minder belastinggeld wordt verspild en dat wordt bijgedragen aan het (gedeeltelijk) oplossen van het arbeidstekort in het overheidsapparaat.

Voetnoten:
[1] ECLI:NL:RVS:2022:3074
[2] https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-140.html

Thema Landbouwvrijstelling: 3-belaste claims

De landbouwvrijstelling. Geliefd en gehaat. In onze rentmeesterspraktijk merken we dat hierover vragen leven. Zoveel uiteenlopende vragen, dat deze niet allemaal in één blog te behandelen zijn. Daarom hebben wij ervoor gekozen een reeks van artikelen over het thema Landbouwvrijstelling te maken. In elk artikel komt een ander deelonderwerp aan bod.

Dit is deel 3: landbouwvrijstelling en belaste claims.

Uit gesprekken met opdrachtgevers voor wie een taxatie van een agrarisch object plaatsvindt, blijkt geregeld dat op dat object een fiscale claim rust. Die claim heeft nog niet direct effect op de waardering, maar die claim heeft wel effect op wat die verkopende agrariër “netto” overhoudt.

In deze bijdrage staan de volgende vragen centraal:

  • Wat is het effect van een belaste claim?
  • Wat gebeurt er als de landbouwvrijstelling zou zijn afgeschaft in deze situatie?

De oorzaak van het ontstaan van die claim kan heel divers zijn. Een voorbeeld van een dergelijke fiscale claim is een zogenaamd (belast) pachtersvoordeel [1].

Het effect is dat u als ondernemer die belaste claim uit het verleden hebt ondergebracht in een lagere fiscale boekwaarde [2] [3]. Daarmee heeft u bereikt dat de heffing die u in het verleden had moeten betalen, naar de toekomst heeft verschoven. Dat wil zeggen, uitstel van belastingheffing.

Een voorbeeld

  • Er wordt 10 ha landbouwgrond verkocht;
  • De koper en verkoper zijn ondernemer en oefenen een landbouwbedrijf uit;
  • De WEVAB (vrije agrarische waarde) is € 85.000 per ha. Voor 10 ha is de opbrengst (waarde in het economisch verkeer) € 850.000;
  • De boekwaarde is € 25.000 per ha. Voor 10 ha is de boekwaarde € 250.000;
  • Er rust een belaste claim uit het verleden op deze grond van € 75.000 (aanname!)
  • Het gaat in het voorbeeld alleen om inkomstenbelasting.

Uitwerking in getallen

Effect landbouwvrijstelling

met landbouwvrijstelling
Doordat de landbouwvrijstelling deels zijn werk doet, is de boekwinst per saldo niet volledig onbelast. Het destijds belaste deel van € 75.000 komt door de verkoop van dit perceel “boven” drijven. De hoogte van de te betalen belasting is afhankelijk van de situatie binnen die onderneming en de belastingdruk voor die situatie. Bij een belastingdruk van 45% (aanname!) betekent dit een afdracht aan de fiscus van € 20.250.

zonder landbouwvrijstelling
Als de landbouwvrijstelling niet zou werken, dan is de belastbare winst € 600.000. In dat geval is deze winst opgebouwd uit een deel boekwinst doordat de landbouwvrijstelling niet meer werkt én een deel dat is ontstaan uit het “vrijvallen” van de belaste claim van destijds. De hoogte van de te betalen belasting is afhankelijk van de situatie binnen die onderneming en de belastingdruk voor die situatie. Bij een belastingdruk van 45% (aanname!) betekent dit een afdracht aan de fiscus van € 270.000.

Conclusie

In dit voorbeeld is te zien dat vanuit de fiscale boekwaarde voor het te verkopen perceel de verkoopwinst (boekwinst) berekend wordt. In dit geval is er een belaste claim verwerkt.

Het is van belang dat er wordt gehandeld tussen ondernemers die een landbouwbedrijf uitoefenen.

Het voorbeeld laat ook zien wat het effect van de landbouwvrijstelling is als er sprake is van belaste claims.

Voetnoten:
[1] Een pachtersvoordeel ontstaat als een pachter op basis van een zakelijke pachtovereenkomst de landbouwgronden overneemt tegen een lagere waarde dan de vrije waarde.
[2] Terug te vinden in uw fiscale boekhouding.
[3] De oorzaak van de lagere boekwaarde kan divers zijn, bijvoorbeeld een verkoop uit het verleden waarbij een herinvestering is afgeboekt of een aankoop uit pacht.

Thema Landbouwvrijstelling: 2-hoe werkt dat? Een rekenvoorbeeld.

De landbouwvrijstelling. Geliefd en gehaat. In onze rentmeesterspraktijk merken we dat hierover vragen leven. Zoveel uiteenlopende vragen, dat deze niet allemaal in één blog te behandelen zijn. Daarom hebben wij ervoor gekozen een reeks van artikelen over het thema Landbouwvrijstelling te maken. In elk artikel komt een ander deelonderwerp aan bod.

Dit is deel 2: hoe werkt dat? Een rekenvoorbeeld.

De landbouwvrijstelling is een fiscale regeling binnen de inkomstenbelasting. De basisgedachte is om winsten behaald bij de verkoop- of overdracht van landbouwgronden fiscaal onbelast te laten. Deze landbouwgronden moeten dan wel gebruikt worden voor een landbouwbedrijf.

In deze bijdrage staan de volgende vragen centraal:

  • Wat gebeurt er als er een oppervlakte landbouwgrond wordt verkocht?
  • Wat gebeurt er als de landbouwvrijstelling zou zijn afgeschaft in deze situatie?

Een voorbeeld

  • Er wordt 10 ha landbouwgrond verkocht;
  • Verkoper is ondernemer en oefent een landbouwbedrijf uit;
  • De WEVAB (vrije agrarische waarde) is € 85.000 per ha. Voor 10 ha is de opbrengst (waarde in het economisch verkeer) € 850.000,-;
  • De boekwaarde is € 25.000 per ha. Voor 10 ha is de boekwaarde € 250.000,-;
  • Er rusten geen belaste claims uit het verleden op de grond (bijvoorbeeld door koop uit pacht);
  • Het gaat in het voorbeeld alleen om inkomstenbelasting.

Uitwerking in getallen

Effect landbouwvrijstelling

Doordat de landbouwvrijstelling haar werk doet, is de boekwinst per saldo onbelast.

Als de landbouwvrijstelling niet zou werken, dan is de belastbare winst € 600.000,-.

De hoogte van de te betalen belasting is afhankelijk van de situatie binnen die onderneming en de belastingdruk voor die situatie. Bij een belastingdruk van 45% (aanname!), betekent dit een afdracht aan de fiscus van € 270.000,-.

Het verschil tussen wel of geen landbouwvrijstelling is in dit voorbeeld dus € 270.000,-.

Conclusie

In dit voorbeeld is te zien dat vanuit de fiscale boekwaarde voor het te verkopen perceel de verkoopwinst (boekwinst) berekend wordt.

Het is van belang dat de verkoper een onderneming en een landbouwbedrijf uitoefent.

Het voorbeeld laat ook zien wat het effect van de landbouwvrijstelling is.

Vervolgartikelen Thema Landbouwvrijstelling

In de reeks wordt stilgestaan bij de werking van de landbouwvrijstelling aan de hand van vragen uit de praktijk en geven we praktische voorbeelden.

Ook gaan we in op het strategische belang en de toekomst van de landbouwvrijstelling. Wordt dus vervolgd.

Klik hier om meer te lezen over de Landbouwvrijstelling.  

Meer weten?

Heeft u vragen over de landbouwvrijstelling, herwaarderen of bedrijfsstrategie? Neem dan contact met ons op. Wij zijn u graag van dienst.

Wat wel kan – volgens Remkes

Het op 5 oktober 2022 verschenen adviesrapport van Johan Remkes draagt de uitnodigende titel: Wat wel kan, uit de impasse en een aanzet voor perspectief”.

Dat klinkt al heel anders dan de eerder verschenen rapporten en de teksten die regelmatig door onze gekozen politici worden gebruikt. Het rapport is een langverwachte visie op de stikstofimpasse en onder andere een resultaat van het overleg tussen Remkes, overheden, agrariërs, natuurorganisaties, juristen, economen en het bedrijfsleven.

Wijzigingen in rapport Remkes

Dan naar de inhoud. Het rapport borduurt voort op de eerder uitgezette lijnen met betrekking tot stikstofreductie maar bevat een aantal belangrijke wijzigingen:

  • Remkes houdt vast aan een reductie van 50% per 2030 maar niet overal is dit meer een harde deadline. Er moet ruimte komen voor maatwerk.
  • Het voorstel is om 500 tot 600 “piekbelasters” binnen een jaar te laten stoppen of in ieder geval de emissies te laten beëindigen.
  • De overheid moet alternatieven ondersteunen die op deze locaties tot gegarandeerde reducties leiden binnen een jaar.
  • Gedwongen uitkoop moet volgens Remkes in uiterste gevallen een optie worden om het resultaat te kunnen bereiken.
  • Niet alleen agrarische bedrijven vallen onder de piekbelasters. Ook andere sectoren moeten bijdragen.
  • Focus ligt op perspectief. Piekbelasters moeten de mogelijkheid krijgen om elders verder te gaan of een ander bedrijfsmodel te realiseren op dezelfde plaats.
  • Niet langer is de Kritische Depositie Waarde (KDW) heilig. Het moet gaan om de daadwerkelijke staat van de natuur.
  • De inmiddels beruchte kaart met stikstofreducties gaat van tafel.
  • Er komt ruimte voor tussentijdse evaluaties in 2025 en 2028.

Uitgangspunt is nu perspectief in plaats van kille cijfers

Persoonlijk vind ik de nieuwe/aangepaste visie van Remkes een hele goede stap om de impasse te doorbreken. Er moet iets gebeuren en het kan niet anders dan dat er bedrijven moeten worden verplaatst vanuit de gevoelige gebieden.

Positief is dat het uitgangspunt is gewijzigd naar perspectief en de daadwerkelijke staat van de natuur en niet alleen over kille rekenmethodes gaat. Voor de duidelijkheid: deze rekenmethoden via het programma AERIUS blijven. Dat is ook nodig omdat er anders geen effecten berekend kunnen worden en dus ook geen nieuwe vergunningen kunnen worden verleend.

Gedwongen uitkoop/opkoop sleutel tot oplossen impasse

De reacties op het rapport zijn vanuit alle richtingen overwegend positief en dat is een compliment voor Remkes.

Een groot bezwaar vanuit de agrarische sector is de door Remkes genoemde mogelijkheid tot gedwongen uitkoop voor “piekbelasters”. Met respect voor de emoties van de ondernemers die het betreft, denk ik dat hier juist de sleutel ligt tot het oplossen van de impasse. Dit standpunt wil ik graag toelichten.

Meer mogelijkheden tot compensatie

Gedwongen uitkoop/opkoop. Dit klinkt onprettig en het is eigenlijk iets dat niemand wil. Zeker niet in Nederland. Puur kijkend naar rationele argumenten, dan geeft het de overheid én de ondernemer wel veel meer mogelijkheden tot compensatie van de financiële nadelen.

De huidige vrijwillige regelingen bieden door de Europese staatssteunregels alleen maar een compensatie voor het verlies van de marktwaarde van het onroerend goed en eventuele productierechten. Dat wordt anders op het moment dat er in het kader van algemeen maatschappelijk belang gedwongen kan worden uitgekocht of gestaakt. De overheid heeft op dat moment de mogelijkheid om de desbetreffende ondernemer volledig schadeloos te stellen. Dan kunnen dus óók de inkomensschade, kosten voor bedrijfsverplaatsing en andere bijkomende schade worden vergoed. In financieel opzicht levert dit een veel ruimhartiger vergoeding op.

Gedwongen uitkoop/opkoop is geen onteigening

Gedwongen uitkoop/opkoop is daarbij niet hetzelfde als onteigening. Onteigening is een ultimum remedium en kan alleen worden ingezet indien de overheid er niet in slaagt om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Deze stok achter de deur is wel nodig voor de overheid om in het minnelijk overleg te kunnen vergoeden op basis van volledige schadeloosstelling. De overheid moet kunnen aantonen dat er een noodzaak is om de grond of het gebouw te verwerven voor het algemeen belang.

Dit brengt mij weer terug bij het advies van Remkes aan het kabinet om zo snel mogelijk in Brussel te gaan praten om het maatschappelijk belang te beargumenteren voor een vergoeding op basis van een volledige schadeloosstelling.

De gelijkenis in de kranten met een grote zak geld is naar mijn mening onjuist. Het zal inderdaad gaan om veel geld maar het is nodig om de financiële schade voor de ondernemers te vergoeden. De opdracht aan het kabinet is ook om deze beeldvorming nadrukkelijk bij te stellen.

Begrip voor emoties

Bovenstaande uiteenzetting gaat voorbij aan de emotionele aspecten van het staken of verplaatsen van bedrijven.

Mocht de overheid de mogelijkheid krijgen tot een gedwongen staking of uitkoop, dan moet niet alleen de overheid maar ook de maatschappij begrip hebben voor de emotionele gevolgen van deze keuze en perspectief bieden voor een vervolg van het ondernemerschap. Dat is uiteindelijk veel belangrijker dan geld.

Prinsjesdag 2022 – belangrijke thema’s voor 2023

De derde dinsdag in september is traditioneel het moment in het jaar dat de belastingplannen voor het komende jaar worden gepresenteerd. Voor veel ondernemers is dat ook een moment om naar de toekomst en de koers van de onderneming te kijken.

Wat hebben de nieuwe plannen voor invloed op de agrarische sector? In dit artikel wordt ingegaan op de overdrachtsbelasting, bedrijfsopvolgingsregelingen en de landbouwvrijstelling.

Overdrachtsbelasting

De overdrachtsbelasting heeft twee tarieven, namelijk:

  • een tarief voor niet-woningen en woningen die niet door de koper als hoofdverblijf gebruikt worden. In 2022 is dit 8%.
  • een tarief voor woningen die door de koper als hoofdverblijf gebruikt worden. In 2022 is dit 2%.

Het hoge tarief voor niet-woningen en woningen die geen hoofdverblijf zijn, stijgt per 1 januari 2023 naar 10,4%. Een stijging van 2,4%.

Door deze aanpassing gaan bedrijven en beleggers bij de aankoop van onroerende zaken meer overdrachtsbelasting betalen. Deze verhoging neemt een steeds dominantere rol in de advisering rondom onroerend goed.

Voor woningen voor eigen gebruik blijft het overdrachtsbelastingtarief 2% of geldt een startersvrijstelling.

Bedrijfsopvolgingsregelingen

In de praktijk maken ondernemers bij een bedrijfsoverdracht vaak gebruik van de fiscaal gunstige bedrijfsopvolgingsregelingen in de schenk- en erfbelasting en in de inkomstenbelasting.

Deze regelingen staan al jaren ter discussie. De discussie spitst zich toe op versobering van deze regelingen. In de nu gepresenteerde plannen is er geen duidelijkheid over de toekomst van de bedrijfsopvolgingsregelingen.

Door het kabinet wordt in de plannen onderstreept dat de continuïteit van familiebedrijven gegarandeerd blijft door een reële bedrijfsopvolging eenvoudiger en eerlijker te maken.

Het kabinet komt naar verwachting in november 2022 met concrete plannen over de bedrijfsopvolgingsregelingen.

Landbouwvrijstelling (nog) ongewijzigd

In de inkomstenbelasting is de landbouwvrijstelling voor de agrarische praktijk een belangrijke vrijstelling. In de door het kabinet gepresenteerde belastingplannen voor 2023 komt de landbouwvrijstelling niet aan de orde.

Momenteel is het wachten op een beleidsevaluatie over de landbouwvrijstelling. Deze evaluatie wordt ergens eind 2022 verwacht. De uitkomst van de evaluatie kan alle kanten uit te gaan.

Uit correspondentie van het ministerie valt op te maken dat een aantal fiscale regels (onder andere de landbouwvrijstelling) kan worden beperkt of versoberd.

De dreigende aanpassing in de landbouwvrijstelling vertaalt zich al jaren in vragen over de mogelijkheden om landbouwgronden te herwaarderen. Bij herwaarderen maak je gebruik van de mogelijkheden van de (nu geldende) landbouwvrijstelling.

Heeft u vragen? Wij zijn u graag van dienst.

Thema Landbouwvrijstelling: 1-de basis en de toekomst

Al jarenlang wordt er gesproken over de afschaffing van de landbouwvrijstelling. Een van de argumenten die doorklinkt, is dat de regeling haar nut heeft verloren.

De landbouwvrijstelling[1] kent een lange geschiedenis.

In onze rentmeesterspraktijk krijgen we geregeld vragen die samenhangen met de landbouwvrijstelling en de mogelijke afschaffing daarvan.

Landbouwvrijstelling en haar cruciale functie

De landbouwvrijstelling heeft allerlei raakvlakken met de agro-praktijk en vervult daarin een cruciale functie.

Allereerst is het belangrijk om stil te staan bij de basisgedachte van deze (fiscale) vrijstelling voor de landbouwsector.

De basisgedachte van de landbouwvrijstelling is om winsten behaald bij de verkoop- of overdracht van landbouwgronden[2] fiscaal onbelast te laten.

Hier komt het begrip WEVAB (waarde in het economisch verkeer bij agrarisch gebruik) boven drijven. De WEVAB is de waarde waarvoor agrarisch onroerend goed wordt verhandeld.

Voor een agrarisch ondernemer is de landbouwvrijstelling in zijn onderneming ook van groot belang. De landbouwvrijstelling heeft als effect dat er geen (of minder) belasting betaald moet worden. Dit gaat spelen als de agrarische ondernemer met strategische thema’s in aanraking komt, zoals:

  • kan ik mijn bedrijf wel overdragen?
  • waar ligt mijn bedrijf? 
  • wat doet dit voor de waarde van mijn onderneming?
  • moet ik juist verkopen of kopen?
  • wat is het effect van afschaffen van de landbouwvrijstelling en kan ik daar op voorsorteren?

Kortom, voor agrarische ondernemers zijn er op beslismomenten veel onderwerpen die te maken hebben met de landbouwvrijstelling, herwaarderen en bedrijfsstrategie.

Rondom de landbouwvrijstelling spelen op bedrijfsniveau veel vragen en bovendien zijn deze vaak nog ingegeven door de specifieke casuspositie. Voor ondernemers is het van belang om tijdig te schakelen met zijn of haar accountant om de fiscale positie te optimaliseren.

Vervolgartikelen Thema Landbouwvrijstelling

In de reeks wordt stilgestaan bij de werking van de landbouwvrijstelling aan de hand van vragen uit de praktijk en geven we praktische voorbeelden.

Ook gaan we in op het strategische belang en de toekomst van de landbouwvrijstelling. Wordt dus vervolgd.

Heeft u vragen over de landbouwvrijstelling, herwaarderen of bedrijfsstrategie? Neem dan gerust contact met ons op. Wij zijn u graag van dienst.

Voetnoten
[1] Inkomstenbelasting
[2] Aangewend in het kader van een landbouwbedrijf

Jacht op haas en konijn beperkt

In 2020 besloot de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Carola Schouten, nog dat het niet nodig was de jacht op hazen en konijnen te stoppen: hazen en konijnen werden immers niet in hun voortbestaan bedreigd.

Inmiddels is dit idee 180⁰ gedraaid en heeft Minister voor Natuur en Stikstof, Christianne van der Wal, op 26 juli 2022 de wijziging van de Regeling natuurbescherming en de omgevingsregeling ondertekend.

Met de publicatie hiervan in de Staatscourant op 28 juli 2022 is het verbod van de jacht op haas en konijn voor het jachtseizoen 2022/2023 een feit.

In de provincies Groningen, Utrecht en Limburg mag in het aankomend jachtseizoen niet gejaagd worden op het haas.

Er geldt een landelijk verbod voor de jacht op het konijn.

Afname populaties

Het besluit van de minister is (mede) tot stand gekomen op basis van een onderzoek van Wageningen Environmental Research (WEnR) en Sovon Vogelonderzoek Nederland naar de staat van instandhouding (SvI) van haas en konijn.

De SvI is een maatstaf die wordt gebruikt om de duurzaamheid van een bepaalde wilde dierpopulatie te bepalen: hoe gaat het met de soort en wat is de verwachting op de middellange termijn?

De SvI’s van beide soorten zijn beoordeeld op basis van vier aspecten:

  • verspreiding
  • populatie
  • leefgebied
  • en het toekomstperspectief.

De verspreiding en het leefgebied zijn voor beide soorten beoordeeld als gunstig. Het aspect populatie wordt als zeer ongunstig beoordeeld, het aspect toekomstperspectief is beoordeeld als ‘onbekend’.

Volgens de methodiek is de SvI van een soort zeer ongunstig als één of meer van de vier aspecten beoordeeld wordt als zeer ongunstig. Voor het haas en het konijn, met een zeer ongunstige beoordeling van het aspect populatie, is de eindbeoordeling dus uitgekomen op ‘zeer ongunstig’.

In hoeverre deze conclusie terecht heeft geleid tot het niet openen van de jacht op deze twee soorten is nog maar de vraag. Anders dan de Universiteit Wageningen heeft gerapporteerd, is de SvI van beide soorten niet in het geding. Niet alleen ligt aan dit onderzoek een onjuiste beoordelingsmethodiek ten grondslag, ook zijn er discutabele keuzes gemaakt rond gebruikte data en referentiejaren, aldus de jagersverenigingen.

Schadebestrijding blijft wel mogelijk

Het konijn staat op de landelijke vrijstellingslijst. Op grond van de landelijke vrijstellingslijst blijft het mogelijk om schadebestrijding op konijn uit te voeren.

Schadebestrijding van het haas blijft mogelijk daar waar er sprake is van een provinciale ontheffing.

Kort geding dierenorganisaties

De vordering in het kort geding dat door dierenorganisaties was aangespannen om het konijn van de landelijke vrijstellingslijst te verwijderen, is door de rechtbank in Den Haag afgewezen.

Op 16 augustus 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vermelding van het konijn op de landelijke vrijstellingslijst rechtmatig is genomen. De dierenorganisaties hebben niet aannemelijk kunnen maken dat het konijn door plaatsing op de landelijke vrijstellingslijst in zijn bestaan bedreigd zou worden.

Bodemprocedure

Zoals hiervoor is opgemerkt berust het besluit van de minister volgens de jagersverenigingen op onjuiste aannames over de SvI van beide soorten en het hanteren van onjuiste beoordelingsmethoden.

Daarom heeft de KNJV (Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging) besloten om een bodemprocedure tegen de Nederlandse Staat te voeren. In de bodemprocedure wordt de rechter verzocht om een definitief oordeel te geven over de beoordelingsmethode die moet worden gehanteerd bij het bepalen van de SvI. Daarnaast zal de rechter toetsten of de ministeriële regeling onrechtmatig is.

De uitkomst van de bodemprocedure kan bepalend zijn voor volgende jachtseizoenen en voor alle bejaagbare wildsoorten. Een bodemprocedure (exclusief een eventueel hoger beroep) duurt gemiddeld enkele maanden tot een jaar. Het zal dus nog wel even duren voordat er duidelijkheid is over de rechtmatigheid van de beslissing van de minister.

Wordt vervolgd!

Hier kunt u meer lezen over jacht in Nederland.

Kerkstraat 54
3291 AM Strijen

078-6749494
info@ovtr.nl

Wij zijn telefonisch bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 08.30 uur tot 17.00 uur.